Dag Anja,
Ik wou dat je mijn brief kon lezen. Ik wou dat je er nog was…
Enkele maanden geleden had ik bij Trees nog naar jou gevraagd omdat je in mijn gevoel van de aardbol was verdwenen na jouw voorzitterschap. Dus toen Trees me enkele dagen geleden liet weten dat je was overleden, kwam het echt als een schok. Ik wist niet eens dat je ziek was. Dus neen, wij maakten geen deel uit van elkaars dagelijks leven. Maar de paar keer dat je mijn levenspad hebt gekruist, zijn me altijd bijgebleven.
De eerste periode was meer dan een kwarteeuw geleden. Je was toen nauw bevriend met een toenmalig lief van mij. Ik leerde je kennen als een goedlachse hippie, met een opvallende doortastendheid – toen al. Bij ons uiteen gaan, was jij een van de vertrouwenspersonen van mijn ex en uit wat die daarover vertelde, kon ik opmaken hoe behoedzaam je met alles omging en dat je ook mij meenam in wat je terug gaf. Dat heeft me toen erg ontroerd. Ik ben je stiekem sindsdien steeds een ‘behoedster van de liefde’ gaan noemen. Enfin, niet zo stiekem want ik heb het jou vele jaren later ooit verteld. Het pleitte natuurlijk ook voor mijn ex dat die zich niet liet omringen met mensen die haar naar de mond praatten. Want dan was je bij jou aan het verkeerde adres. Je zei wat je te zeggen had en dat was vaak heel raak. Maar je zei het zacht.
Jaren later – je ging toen weg bij De Spiegel – wou je me een van jouw beschermelingen nalaten. Ik zie haar trouwens nog steeds af en toe. De manier waarop je dat deed, was zo liefdevol, zo vol zorg, dat ik de vrouw al bijna graag zag nog voor ik haar ooit had gezien.
Daarna zag ik jou soms op een studiedag. Tijdens jouw voorzitterschap ontdekte ik opnieuw de vredesapostel in jou, zonder valse sentimenten, nooit een blad voor de mond maar altijd respectvol, naar verbinding zoekend.
Ik wou dat ik afscheid van jou had kunnen nemen. En toch past het ook bij jou, om dat in stilte en in intieme kring te doen. Je was nooit een aandachtzoeker. Je zocht de dingen niet op. De dingen kwamen naar jou toe, vanuit het natuurlijk gezag dat je al heel jong uitstraalde.
Je zou wellicht opkijken van de aandacht die nu gaat naar je verdwijnen. Dacht je dat in stilte te kunnen doen? Hoe verdrietig zit ik nu te staren naar de lege plek op mijn blad, die ik vergeefs met woorden probeer te vullen.
Ik miste jou al toen je nog leefde. Ik zal jou blijven missen.
Hilde